Bomen in de winter

Dicht aaneengesloten, donker en knoestig staan de elzenstammen langs de waterkant. Het zwarte hout steekt scherp af tegen de grijze winterlucht en de takken zijn behangen met de ronde elzenproppen, die er als belletjes tussen zitten. Een abeel steekt er hoog boven uit met zijn glanzige, grijzige stam; zijig voelt de gladde bast aan en telkens als je er langs loopt krijg je de neiging er even je hand tegenaan te leggen.

Aan het eind van de sloot staat een heel oude treurwilg, die zijn takken tot in het water laat hangen. Dofgeel zijn de lange, dunnen twijgen, die echter bij het eerste zachte voorjaarsweer beginnen te glanzen; er komt dan opeens een gouden gloed over de hele boom en terwijl alles rondom nog in een winterslaap schijnt te liggen merken we, als we de wilg zien, dat het voorjaar weer nadert.

Bomen zijn ook in de winter mooi; de vorm, de hele groeiwijze, elk takje komt nu duidelijk uit, terwijl 's zomers dit alles onder het zware blad schuil gaat. De kracht van een zware eik, het prachtige, wijd uitgespreide netwerk van takjes van de beuk en de grappige zaadbollen van de plataan, die aan dunne draadjes schijnen te hangen, komen gedurende wintermaanden het meeste tot hun recht. Maar niet alleen de kroon, ook de stam is nu zo mooi. De wijze waarop de boom uit de grond groeit is altijd weer anders, soms glad en kaarsrecht, soms verwrongen met boven de grond uitkomende wortels. De acacia heeft diepe gleuven, die zich rondom de boom omhoog slingeren als een kurketrekker, alsof hier wonderlijke en geweldige krachten aan het werk zijn geweest.

In de tuin is meestal voor grote bomen geen plaats. Ze nemen veel ruimte in, veel voedsel en vocht onttrekken ze aan de bodem, zodat er gewoonlijk weinig onder kan groeien. Maar bomen verbreken een te vlakke lijn in de tuin, ze kunnen lelijke gebouwen enigszins maskeren, ze geven een natuurlijke indruk aan het geheel en zijn eigenlijk onmisbaar. Maar in plaats van zware bomen met hun enorme kronen zijn er voor de tuin allerlei kleinere soorten: fijne berken, smalle rechtomhooggaande populieren om een lelijk gebouw te bedekken, meidoorns in verschillende soorten, gouden regen, malus en prunus, allemaal bomen die geschikt zijn voor elke tuin.

Hoewel de bloei niet onbelangrijk is, moeten we toch ook rekening houden met de wintermaanden, want juist dan, als de tuin kaal is, zal een bijzondere boom des te meer opvallen.

Berken met hun witte stammen, onderbroken door dofgroene plekken lichten op als de laagstaande zonnestralen er langs glijden; in het voorjaar wordt de teerheid van de dunne takken versterkt door de fijne katjes, 's zomers valt er een lichte schaduw, die heen en weer danst over het grasveld en in de herfst wordt het blad goudgeel voor het afvalt. Maar 's winters valt de stam het meeste op, glanzend zilverwit.

Er is een Prunus, die ook een schitterende stam heeft: Prunus thiberica. Warm lichtbruin is de kleur van het hout, van de stam en van de zijtakken. Hier is de bloei van de boom bijkomstig en is de mooie stam de hoofdzaak. En waar de vorm van bomen 's winters zoveel meer uitkomt dan 's zomers ontdekken we soms dan de karakteristieke groei van sommige soorten.

Malus toringoides heeft in 't voorjaar fijn, rose weinig opvallende bloempjes; 's winters echter tekent zich de merkwaardig grillige groei van de boom opeens sterk af. De zijtakken hebben scherpe, zware dorens, als kleine horizontaal uitstekende takjes en in 't najaar, zodra het blad valt, zien we de veruitzwaaiende takken overdekt met kleine, lichtrode appeltjes. Ze lijken op kersen, die er de hele winter aanblijven en soms is de boom als een Japanse prent, als elk twijgje, elk glimmend appeltje helder uitkomt tegen een strakke, blauwe winter lucht.