Uit het familiealbum van de Buddlejaceae

Het is moeilijk steeds weer te moeten wennen aan andere schrijfwijzen en namen. Twee d’s dat wisten we wel maar de i veranderen in een j? Heb je eenmaal geleerd dat de Nederlandse naam herfstsering is dan blijkt dat hij door anderen vlinderstruik wordt genoemd.

Ter ere van het jaar van de vlinder komt daarom nu de Buddleja aan bod, de enige van de familie van de Buddlejaceae. Het meest be­kend is de davidii die opgaande struiken vormt tot 2.5 meter hoog met langwerpig iets grijzig blad. Hij bloeit van augustus tot soms in oktober op het eenjarig hout met lange bloemtrossen.

Van deze uit China komende wat grove heester vriezen de jonge niet verhoute twijgen bij vorst sterk in, maar de oudere struik blijkt voldoende win­terhard. Eerst bloeit de hoofdtak, later volgen veel, wat kleinere bloe­men langs de zijtakken zodat de bloeitijd wel zes weken of langer duurt en al die tijd kunnen we ge­nieten van de vele vlinders, vooral van de dagpauwogen.

Er is niet veel maar toch enig verschil in de groeiwijze zowel als in de kleur van de variëteiten. Royal Red is een fors omhooggaande met roodpaarse bloemtrossen die zich leent voor een plaats in de achtergrond van de beplanting. Border Beauty blijft lager en groeit wat sierlijker in de breedte, vertakt met fijnere violet-paarse bloemen. De White Profusion is mooi in volle bloei maar wordt gauw lelijk bruin. Afsnijden van de uitgebloeide trossen is dan een oplossing maar wel een be­zwaar. Dat geldt trouwens voor alle Buddleja’s. Door het vele snoeien wordt de vorm van de struik er niet mooier op.

Sinds een aantal jaren is er een nieuwe serie ontstaan, afwijkend van groei, om te beginnen var. nanhoensis. Deze is fijner van bouw met meer grijsgroen blad en een overdaad van kleine paarslila bloemtrossen. Prachtig ergens in
de voorgrond, over een muurtje hangend of op een beschutte plek onder een raam, waar hij toch nog wel anderhalve meter hoog kan worden.

Intussen zijn er talloze kruisingen ontstaan zoals Nanho Blue, terwijl Lochinch weer meer davidii-bloed heeft. Deze laatste heeft grover en vooral viltiger blad. Oorspronke­lijk werd deze groep als onvoldoen­de winterhard beschouwd, maar dat valt mee.

Geheel afwijkend is buddleja alternifolia die een meer gesloten hees­ter vormt met overhangende dunne twijgen. Deze bloeit in tegenstelling tot de vorige in juni op het oude hout en moet dus na de bloei worden gesnoeid waardoor de vorm beter behouden blijft. Hij is met zijn kortere purperkleurige bloemtrosjes heel decoratief. Hele­maal winterhard is de alternifolia niet maar na een paar zachte win­ters wagen we het er maar weer eens op. Tijdens vorst is afdekken van de voet met stro of iets derge­lijks aan te raden.

De fijne bouw en vooral de door het snoeien wat onduidelijke vorm maakt dat de meeste Buddleja’s niet gemakkelijk zijn te combineren met andere heesters; ze raken daartussen gauw in de verdrukking. Een plaats in de voorgrond is daarom beter. Of vrijstaand, als solitair temidden van bodembedekkers. Dat ze bloeien in een periode dat de mee­ste struiken zijn uitgebloeid heeft natuurlijk een groot voordeel om­dat hiermee in de nazomer een wat saai tuingedeelte kleur kan krijgen. Wat de grondsoort betreft zijn ze gemakkelijk; bij voorkeur droog en kalkrijk en wat de ligging betreft: duidelijk zon.