Uit het familiealbum van de Crataegus of Meidoorn

De Meidoorn behoort tot de familie van de Rosaceae, een enorme familie waartoe ook Spiraea, Kerria, de kruipende Dryas zowel als de Potentilla worden gerekend. Natuurlijk ook alle Rosa’s. Speciaal met die Meidoorns is wat aan de hand.

Ze worden tijdens hun bloei bezocht door een insect dat een ziekte overbrengt op o.a. Peer en Cotoneaster, het z.g. bacterievuur, een dodelijke ziekte. In Engeland en ook in ons land, vooral in Zeeland, groeiden kilometers meidoornhagen, die jaarlijks werden gesnoeid waardoor ze niet tot bloei kwamen en de insecten dus geen kans kregen. Nu is dat niet meer het geval en heeft de ziekte op een ontstellende manier toegeslagen. In gebieden met boomgaarden is het daarom niet alleen verboden Mei­doorn of Cotoneaster te kweken, maar ook om ze in tuin of park toe te laten. Weg dus met de Zeeuwse mei­doornhagen.

Toch zijn er streken waar de ziekte niet voorkomt en dus zowel de gevoelige Cotoneas­ter, de lijsterbes als de Meidoorn zijn toegelaten e er is geen reden ze daar te missen. Wel is het zaak steeds op te letten of er zich geen ziekteverschijnselen - afsterven van de takuiteinden - voordoen. Onmiddellijk afsnijden en verbranden van de zieke takken is dan verplicht.

Het geslacht Crataegus telt vele soorten: de monogyna - eenstijlige - en de laevigata (vroeger oxyacantha) tweestijlige. Het verschil is niet groot. Beide groeien uit tot hoge dichte struiken of kleine bomen. De monogyna heeft wat dieper ingesneden blad dan de laevigata, verder hebben ze vruchten waar de vogels dol op zijn. Beide hoofdtypen bloeien in mei met een overdaad van witte enkele bloemen, van de lae­vigata bestaat een dubbele vorm Alboplena en een donkerkarmijn kleurige: Paul’s Scarlet. Of je die variëteit wel zo mooi moet vinden is de vraag. De groei is erg compact en stijf en vooral van de op stam gekweekte onnatuurlijk. Net een ei op een stok!

Veel mooier van groei is daaren­tegen Punicea, los en sierlijk met overhangende takken en lichterrose bloemen met een wit hart. Merkwaardig is dat die Paul’s Scarlet overal te koop is en de Punicea bijna niet wordt gekweekt.

Zijn deze soorten uitgebloeid dan volgen prunifolia Splen­dens en lavallei. Het verschil tussen deze twee is niet groot. Ze hebben minder inge­sneden, fijn getand, en iets meer leerachtig blad dan de eerder bloeiende soorten. De bloemen zijn wat grover en niet zo helderwit. Het is een verrassing om, als je denkt dat de voorzomer al voorbij is, opeens weer meidoombloemen te zien opengaan, een heerlijke belevenis! Later tegen het najaar komen de vele vruchten. Bij monogyna en laevigata klein en donker­rood, bij lavallei groot oranjerood en prunifolia Splendens heel groot helderrood en de laatste krijgt dan ook nog een indrukwekkende herfstkleur. De bessen blijven tot ver in de winter hangen.

Meidoorns stellen weinig eisen aan de grond, ze groeien op droge plekken zowel als in vochtiger slootbermen. Ze horen thuis in ons landschap en dus ook in tuin en park. Ze kunnen in de voorzomer een tijd lang de tuin domineren samen met witte Azalea’s, witte Viburnum St. Keveme voordat de vaste planten in volle bloei zijn.
Ook in vogelbosjes zijn ze welkom vooral de prunifo­lia Splendens die behalve veel vruchten enorme dorens heeft, die bescherming bieden. De Meidoorn op stam leent zich er vooral toe om een laantje te vormen. De breed uitgroeiende dubbele witte vorm werkt wat krach­tiger dan de enkele. Nadat de Meidoorns ons vreugde hebben verschaft barsten ze in het najaar los in overdonderende herfstkleur.