Uit het familiealbum van de Euphorbiaceae

Wie de voorkeur geeft aan een Nederlandse naam mag kiezen tussen: kroontjeskruid, zonnewende, roomkruid, heksenmelk, wrattenkruid of het Zeeuws-Vlaamse sjalappe.

Het meest voorkomend is de naam wolfsmelk, zogenoemd naar het giftige melksap uit de stengel; het heeft een branderige smaak, naar men zegt zoiets als van de beet van een wolf. Ik zou het maar niet proberen. Pas ook op dat het sap niet in je ogen springt bij plukken want ook dat is gevaarlijk. 

Het is een uitgebreide familie van houtige en kruidachtige planten voorkomend in uitgestrekte gebieden van Noord-Europa tot in de tropen. In ons klimaat vinden we in het wild een aantal onopvallende soorten als E. helioscopia, peplus, esula en in moerassen de hogere palustris. Maar ook de als kamerplanten bekende Christusdoorn en kerstster behoren tot de familie. Hier willen we ons beperken tot een kleine groep winterharde kruidachtigen.

Het typerende van de wolfsmelk is dat van de meeste soorten de bloem klein en onopvallend is maar de grote schut­bladen de kleur bepalen. Een uitstekende borderplant is de polychroma, ook wel bekend als epithymoides. Hij vormt stevige bosjes en heeft in april-mei groengele schutbladen. Na de bloei blijven ze de hele zomer intact en vragen nauwelijks onderhoud.

Veel fijner, lager en wilder groeiend met heel smal blad is cyparissias, die in tegenstelling tot polychroma woekert. Een charmante plant die je wel in de gaten moet houden.

Dan is er een hogere - griffithii - die uit de Himalaya stamt. De variëteit ’Fireglow’ heeft oranjerode schutbladen. Bij deze soort is een vochtige ligging een vereiste.

Erg mooi maar niet winterhard is characias Wulfenii die aan een droge plek de voorkeur geeft en dan anderhalve meter hoog kan worden met machtige geelgroene kolven.

Een plantenliefhebber kan de talloze inheemse soorten en de gekweekte variëteiten op een rijtje zetten en vergelijken. De ene plant is wat grijzer van blad, de andere groeit compacter maar als het er om gaat een geëigende plaats in de tuin te vinden dan nebben we aan drie soorten genoeg.

E. polychroma vormt compacte bossen 30 a 40 cm hoog. Als regel is;een enkele plant of een groep van drie voldoende. De kleur is heel overheersend in een tijd dat er nog weinig vaste planten bloeien. Zorg dat je ze nooit in één oogopslag ziet met rose Prunus, Malus of Clematis montana Rubens. Na de bloei vormt de plant een groene wat saaie massa. Ga er dus zuinig mee om. Ik zag hem eens in een border op regelmatige afstand herhaald en dat was­ best aardig.

E. cyparissias is typisch een plant voor verwildering evenals de hoge griffithii ’Fireglow’. Ook al zijn ze nogal verschillend van karakter toch is het denkbaar ze allr drie bij elkaar te zetten in een vochtige slootwal, de polychroma bovenaan met in dev achtergrond b.v. Aruncus (geitébaard). Vermeerderen kan bij alle hier genoemde door scheuren.

De Euphorbia’s zijn goede snijbloemen. Ze bloeien tegelijk met oranje Geum, gele boterbloemen en Azalea mollis in oranje-geel. Takjes van uitgebloeide Corylopsis pauciflora of het blad van Epimedium kunnen ertussen. Om uren zoet mee te zijn!