Wat te planten in een bos-tuin

Wie wil wonen in of grenzend aan een bos moet er rekening mee houden dat daar de beplantingsmogelijkheden beperkt zijn. Het gaat er daarbij niet alleen om wat kan maar ook om wat mag. Door grondverbetering en door hakken van een deel van het geboomte is vrijwel alles mogelijk maar wie dat zou willen gaat toch niet in een bos wonen!

Wie er van uit gaat dat het karakter van het bos, de typische sfeer ervan, behouden moet blijven die zal met verschillende zaken rekening moeten houden: de grond­soort, de licht-hoeveelheid en het type bomen dat er groeit.

Grondsoort

Op klei hoort een andere beplanting thuis, dan op zand, hoewel de meeste planten een groot aanpassingsvermogen hebben en dus op vele - mits niet te extreme - gronden groeien. Op zware grond en in de schaduw zullen Gelderse roos, kornoelje en hazelnoot het naar hun zin hebben. Is daarentegen de gesteldheid van het terrein droog en humusarm dan proberen we het met veldesdoorn, krent, meidoorn, vlier, lijsterbes en struikkamperfoelie, terwijl liguster en kardinaalshoedje het op beide terreinen zullen redden.

Vooral de soort bomen die er al staat bepaalt in hoge mate de mogelijkheden. Onder beuken en kastanjes behoeven we niet veel te proberen, daar groeit maar weinig onder. Een eik daarentegen, die een penwortel heeft laat een veelzijdige onderbegroeiing toe zoals o.a. vogelkers, hulst, appelbes, vuilboom. Berken, die oppervlakkig wortelen en daardoor de grond uitmergelen maken het de plantenliefhebber weer erg moeilijk. Liguster en Symphoricarpos bieden daar soms uitkomst.

Loof- en naaldhout

Onze bossen bestaan gewoonlijk niet uitsluitend uit loofhout, maar voor een groot deel ook uit naaldhout of uit een combinatie van die twee. Het naaldhout is meestal Pinus silvestris of grove den. Het is niet gemakkelijk daarbij aan te sluiten.

Willen we uitbreiden met dezelfde soort dan is het verschil tussen de oude hoge, meestal vrij kale, stammen van de grove den en de jonge exemplaren nogal dwaas. Andere soorten als de Oostenrijkse den en de kerstspar zijn afwijkend van karakter en daardoor niet altijd op hun plaats. Wat dan wel als we een groenblijvende aanvulling zoeken? Als enige coniferen komen dan meestal Tsuga (voor wie per se een Hollandse naam wil scheerlingsden) en Taxus (venijnboom) in aanmerking. Verder past de gewone scherpe hulst bijna overal en die is dan ook bijzonder geschikt evenals de Taxus om tussen kale stammen door een eventueel buurhuis te maskeren.

Schaduw

Het is mogelijk in een bos te gaan wonen en het gegeven zoveel mogelijk onaangetast te laten. Is het in huis te donker dan zal het misschien lukken ontheffing van het kapverbod te krijgen voor een enkele in de weg staande boom. De open gekomen ruimte kan dan worden aangevuld met een lage beplanting, een soort wilde begroeiing, die daar past. Een gazon is uit den boze want zowel het harde groen als het geciviliseerde karakter ervan horen niet in een bos. Toch is er ruimte nodig. Bodembedekkers kunnen dat probleem oplossen. In de natuur zien we zelden grote vlakten begroeid met maar één soort planten. Tussen hei komen grasjes op en brem, tussen bosbessen zaait zich van allerlei. Zo kan een begroeiing met klimop zomer en winter voldoen aan de behoefte aan ruimtewerking waartussen dan Lelietjes van Dalen hier en daar opkomen of de kleine gele Meconopsis. De bonte dovenetel - Lamiurn galeobdolon Variegatum - is met zijn lichtgekleurde blad en in het voorjaar gele bloemen het hele jaar mooi. Weliswaar een reuze woekeraar. Er tussen uitgestrooide planten van de ruit of enkele varensoorten brengen er extra leven in.

Ook de kruipende Symphoricarpos Hancock is een voortreffelijke bodem­bedekker waar weinig onderhoud aan is. Langs de buitenkant van het bos, waar de zon een kans krijgt zijn het wilde rozen, soms brem, die daar kleur brengen.

Al behoort dan een gazon tot de onmogelijkheden, wel zijn er grassoorten die in een bos passen, schaduw verdragen en zelfs groenblijvend zijn: Luzula (veldbies) is geschikt, de lichtend groene nivea zowel als de wat hogere donker­groene sylvatica. Verder is ook de stijvere, lager blijvende Carex morrowiiaan te raden.

Eigenlijk kan een tuin in het bos niet bestaan en is het of bos, of tuin. Het resultaat is dan ook altijd een compromis. Onaanvaardbaar is een beplanting van alle mogelijke exoten in een enigszins natuurlijke omgeving. Soms zijn het zelfs blauwsparren, gele Thuja’s en zilverkleurige jeneverbessen die een bos verpesten. Het moest verboden zijn. Het is heerlijk om te mogen wonen in een bos­rijke omgeving maar het stelt wel hoge eisen aan de bewoners.

Voor plantenliefhebbers zal het moeilijk zijn zich de nodige beperking op te leggen en tevreden te zijn met de gewone wilde lijsterbes, met de scherpe hulst, met de echte vogelkers en niet ook nog een lijsterbes met witte vruchten, een bontbladige hulst en sierkersen te willen bezitten. Om te leren zien wat kan en wat niet kan geeft het bos zelf de beste voorlichting. Er zijn gebieden waar varens als onderbeplanting de hoofdrol spelen. Een veld met adelaarsvarens is indruk­wekkend en bijna ondoordringbaar. Wat minder overheersend is de koningsvaren. Een mooie soort op zich zelf is de bekervaren. In een aangelegde schaduwtuin kan die prachtig zijn maar in de Nederlandse bossen hoort hij niet. Wel de fijne groenblijvende wijfjesvaren. Aan de voet van een eikenboom komt de eikvaren tot zijn recht.

Zo zijn er vele planten die dan wel niet inheems zijn, maar toch niet misstaan in een bosrijke omgeving zoals de lage groenblijvende Euonymus fortunei Coloratus, de winterbloeiende Sarcococca humilis, Epimedium en niet te vergeten maagdenpalm.