De roos eischt den heelen voortuin voor zich op

Is het niet, alsof we de rozen wel moeten bejubelen, elk jaar opnieuw? Steeds als de zomer zijn hoogtepunt heeft bereikt geuren in alle tuinen de rozen. Ze brengen een overdaad van diepe, warme kleuren, weken, ja soms maanden aaneen.

De roos is al heel oud, maar de soorten, die men in vroegere eeuwen kende, hebben weinig gemeen met onze tuinroos. Zoals op elk gebied altijd gestreefd wordt naar vervolmaking, zo heeft men ook bij de rozen gezocht naar steeds nieuwe soorten, altijd weer nieuwe kleuren en andere vormen. Waar iets beters is ontstaan verdwijnt gewoonlijk het oude, het wordt vergeten, alhoewel soms ten onrechte. Maar ook wordt een lang verdwenen vorm soms teruggewenst alleen maar om een herinnering, een verlangen, een weemoed om vervlogen tijden.

Al kan zon oude vorm nog charme hebben, toch gaat het in de tuin om mooie rozen, om langbloeiende soorten. Vooral uit dit zoeken naar een langdurige bloeitijd zijn de nieuwe doorbloeiende Polyantha-rozen ontstaan. Oorspronkelijk kenden we hierin alleen laagblijvende struikjes met heel kleine bloemen, totdat opeens de forse soorten van den Deensen kweker Poulsen hun intrede deden. De zachtrose variëteit Else Poulsen met het enigszins bruine blad is nog altijd één der beste, maar hiernaast zijn ook andere kleuren ontstaan, donkerrose en karmijn, kersrood, totdat de variëteit Karen Poulsen het warme, fluwelige rood bracht.

Al deze soorten zijn echter enkelbloemig en missen dus de schoonheid van een mooi gevormde roos, van een volmaakte knop en ze missen ook de geur. Maar daartegenover brengen ze een overdaad van bloemen, een compacte groei, een kleurvlak, dat maandenlang de hele tuin kan overheersen. En nu we eenmaal deze soorten hebben, ontstaan er door kruising weer andere vormen en wordt er gezocht naar doorbloeiende rozen, die groter en gevulder van bloem zijn en dus de goede eigenschappen hebben van de polyantha zowel als van de grootbloemige roos. Eén van de mooiste van deze nieuwere is wel de warm rode Anne Mette Poulsen.

Nieuw materiaal brengt nieuwe vormen. Dat zien we op elk gebied, in de architectuur, in de techniek en natuurlijk ook in de aanleg van tuinen. Dat onze tuinen zo veranderd zijn in betrekkelijk korte tijd komt in de eerste plaats, doordat de vaste planten hun intree deden. Deze planten, deze bloemenoverdaad wilden we in onze tuinen zien en dus moesten we zoeken naar een vorm, die dit mogelijk maakte. Komt er dus nieuw plantenmateriaal, dan is het telkens weer onze taak een oplossing te vinden, aan de tuin een vorm te geven, waarbij deze planten tot haar volle recht komen. Dit wil echter niet zeggen, dat in één tuin voor alle soorten een plaats moet worden ingeruimd, want dan wordt het geheel rommelig. Boven alles moet de tuin onze schoonheidszin bevredigen en dus moet er stijl zijn. We zouden geen grotere fout kunnen maken dan bloemen te dwingen op een plaats, waar ze niet horen of om allerlei verschillende soorten planten op een kleine ruimte bijeen te zetten. Dus moeten we kiezen en huis en omgeving zullen mede bepalen, welke planten we ten slotte nemen.

Rozen en vaste planten passen niet samen. Terwijl de vaste planten merendeels wild en los van groei zijn en zich dus lenen voor een natuurlijke, ongedwongen beplanting, zijn rozen stijf en compact en zelden mooi in losse groepjes geplant. Bij borderplanten zijn het juist de verschillende vormen en contrasterende kleuren vóór en langs elkaar en soms zelfs dooreen geplant, die het geheel hun bekoring geven, terwijl we rozen angstvallig soort bij soort en kleur bij kleur planten. Daarom is het zo moeilijk om in een tuin met een border ook een plaats te vinden voor rozen. In een groot terrein is het natuurlijk gemakkelijk genoeg een apart hoekje te zoeken, maar in beperkte ruimte wordt het een waar probleem en in vele gevallen doen we dan ook beter maar van het planten van rozen af te zien.

Maar het is niet voor niets, dat we elk jaar weer de rozen bezingen en hoe kunnen we er dan vree mee hebben ze uit de tuin te bannen? Welnu, als de achtertuin zich er niet toe leent, laten we de rozen dan in de voortuin planten. Deze heeft toch meestal een stijver karakter, onpersoonlijker, minder besloten. Aan weerszijden van het pad naar de voordeur kan een dubbele rij van doorbloeiers komen, afgezet door een rand nepeta of lavendel. Al is dit pad maar enkele meters lang, toch is het dan de hele zomer door als een bloeiend laantje, strak en netjes. Vlak langs het huis kan een rand vroegbloeiende bloemen komen of misschien is er plaats voor een stapelmuurtje met rotsplanten. Deze zijn toch uitgebloeid als de rozen beginnen en terwijl de rotsplanten in het voorjaar een bonte kleurenmengeling vormden, zoeken we het bij de rozen niet in de variatie; integendeel, juist de felle, tintelende kleur van één soort vormt een stralende, kleurige plek en geeft nooit een indruk van eentonigheid, maar laat zien, dat de roos een koninklijke bloem is en daarom de gehele voortuin voor zich opeist.

MIEN RUYS
De Telegraaf van zondag 3 augustus 1941