Het vogelbosje gaat allengs veranderen. Een overdaad van vrucht en kleur

Langzaam aan begint het vogelbosje te verkleuren. Het blad, dat de hele zomer dicht en groen was, begint plotseling te laaien van een wonderlijke gloed. Het bosje wordt luchtig en doorschijnend nu de eerste bladen in de wind naar beneden dwarrelen.

Maar zwaar hangen de takken met de bessen; vol zit het er mee aan bomen en struiken! Van de lijsterbessen is hier en daar al gegeten door spreeuwen en lijsters, maar berberis en cotoneaster staan er nog onaangeroerd. Pas veel later, als het koud zal zijn, de grond met sneeuw bedekt en de vogels niet weten hoe ze aan voedsel moeten komen, dan wordt dit bosje aangetast als een laatste reserve. Maar nu genieten wij nog van deze overdadige kleuren.

Het vogelbosje is er in de eerste plaats ter wille van de vogels: ze vinden er een schuilplaats, ze vinden er voedsel. Daarom kiezen we een beplanting, van hoofdzakelijk doornige struiken, zodat katten, noch kwajongens er gemakkelijk in doordringen. De heesters worden betrekkelijk dicht opeen geplant en in de loop der jaren wordt het een warnet van takken en stekels, ondoordringbaar.

Het is niet zo gemakkelijk een indeling en beplanting te vinden, die voldoet aan de eisen, die een vogelbosje stelt en tegelijkertijd een geheel te verkrijgen, dat mooi is, want ten slotte is dit bosje niet alleen bedoeld voor de vogels maar ook een beetje voor ons.

Bomen moeten er zijn, maar onder zware bomen groeit weinig onderbeplanting en zo zoeken we dan naar een evenwicht tussen hoge en lage beplanting, tussen licht en donker. Terwijl onder beuken en kastanjes zo goed als niets kan groeien, is onder eiken van alles mogelijk. Ook berken met hun lichte, ijle groei zijn er aardig tussen.

Onder de bomen en tussen de struiken door kronkelt een smal paadje. Langs de kant staat de lage Berberis thunbergii. Het blad heeft nu de vreemdste tinten van licht doorschijnend geel tot brandend rood en als lange kralenstrengen hangen de besjes langs de takken. Achter de berberis staan bottelrozen in allerlei soorten, eerst de ijle hooggroeiende Rosa Moyesi, die sierlijk boven alles uitsteekt en er naast de breeduitgroeiende variëteit omeiensis pteracantha. De stengels hebben brede dorens, die bij de jonge scheuten vlammend rood zijn, een rood, dat gaat lichten als we het tegen de zon in zien.

Het aantal bottelrozen is vrijwel onbeperkt: we hebben het eenvoudige, kleine, enkel duinroosje en de nieuwe tot 2 meter hoog groeiende roos Hamburg, die de hele zomer door bloeit met grote fluweligrode bloemen. Dicht en ondoordringbaar wordt de Japanse bottelroos; maanden lang, soms tot ver in de winter, blijven de bottels gaaf en rond. Maar in de zomermaanden hebben deze struiken alle vrijwel hetzelfde groene blad en daarom zoeken we naar andere tinten om ook dan afwisseling te krijgen. Prachtig is de lichtgrijze Rosa rubrifolia naast de donkerbruine Berberis thunbergii atropurpurea. Het grijsgroene blad van Cotoneaster Dielsiana elegans vormt de overgang naar het lichte groen van Prunus. Wilde kersen horen hier echt thuis, vooral de eenvoudige soorten. In de voorzomer bloeide de heerlijk riekende vogelkers en later de sterke Prunus virginiana, die nu vol kleine zwarte vruchtjes zit.

Maar de Prunus sacchalinensis verkleurt zo vlammend rood, dat alle andere struiken er naast schijnen te verbleken. Van ver valt de boom al op als een brandende bos. De vlier heeft nog grote schermen donker-blauw-zwarte besjes en de Gelderse roos hangt zwaar voorover met lichtend-rode vruchten.

De meeste van deze struiken worden kaal in de winter en als het vriest hebben de vogels behoefte aan een beschutting. Daarom planten we op verschillende plaatsen groepen coniferen. Diep weggekropen tussen het dichte groen kunnen de vogels nestelen en er zich verschuilen. In zo’n wildgroeiend bosje horen niet de stijve, rechte vormen thuis, geen strakke kaarsrechte zuilen, geen opvallende zilverblauwc sparren. Hier beperken we ons tot de natuurlijke, bossig uitgroeiende soorten: de Juniperus Schottii of virginiana, enkele brede Thuya's en de gewone sparren en Ceders.

Tegen het donkere groen steken de witte besjes van Symphoricarpus grappig af en de vruchten van het kardinaalsmutsje springen open en laten voorzichtig hun oranje hart zien. Het vogelbosje is er voor de vogels het hele jaar rond maar nu, in het najaar, in zijn plotselinge overdaad van vrucht en kleur is het een dagelijks feest, ook voor ons.

MIEN RUYS
De Telegraaf van zondag 6 oktober 1940