Ieder tuintje kan een wonder worden

In kleine tuinen moeten we woekeren met de ruimte, geen plekje mag er verloren gaan. Bovendien zoeken we bij de indeling naar een oplossing, die een gevoel van ruimte geeft: we trachten de tuin groter te doen schijnen dan hij in werkelijkheid is.

Dit bereiken we in de eerste plaats door de tuin niet te vol te planten, door het open laten van een gedeelte en in de tweede plaats door het geheel niet te strak, niet te kaal en overzichtelijk te laten zijn.

In de kleine tuin is de wijze van beplanting eigenlijk de hoofdzaak en is van een aanleg nauwelijks sprake. Groen en bloemen maskeren de grens en omsluiten het middengedeelte, dat soms zo klein is, dat het moeilijk een overblijvende ruimte genoemd kan worden en toch bepaalt juist dit gedeelte het karakter van het geheel. De open ruimte kan bestaan uit een grasveldje, of, om het tijdrovende onderhoud hiervan te ontgaan, uit een bodembedekking van kruipende planten. Ergens in een hoek van de tuin of geheel vooraan, vlak bij het terras, kan een enkele struik of conifeer onverwacht naar voren springen, waardoor het geheel plotseling meer diepte krijg en een te vlakke lijn wordt gebroken. Er ontstaat een donkere schaduwplek achter de struik, het uitzicht is belemmerd en we zijn nieuwsgierig om te weten wat er achter ligt welke bloemen daar verscholen bloeien.

Dus moet er een paadje zijn, een mogelijkheid om de tuin in te gaan, op zoek naar verborgen wonderen! En zo ontstaat het pad; niet meer als vroeger een brede baan, die de eenheid van de tuin doorbreekt en het beste deel, het  zonnige middenstuk, aan de tuin onttrekt, maar nu als een nauwelijks zichtbare weg, geheel opgenomen in de beplanting. Een pad van grint of zand is in een kleine ruimte altijd als een scheur en de strakke, duidelijk gemarkeerde kanten maken elke verdoezeling hiervan onmogelijk, ook al omdat deze paden altijd iets dieper liggen dan de omgeving. Het pad van natuursteen komt echter op gelijke hoogte met de omringende beplanting, zodat de kruipende bloemen aan weerszijden er hier en daar groeien.

Maar natuursteen komt niet voor in ons land en dit buitenlandse materiaal is nu moeilijk te krijgen en waarom zouden we dit trouwens gebruiken als onze prachtige Hollandse baksteen zo vlak bij de hand is in allerlei kleur en formaat. Oude plavuizen zijn met wat moeite ook nog wel te vinden en zo is dan een weg te maken in elk denkbaar patroon. We kunnen de plavuizen op regelmatige afstand in 't midden van het pad leggen en de bakstenen 2 aan 2 overlangs en overdwars er bij laten aansluiten, of we kunnen de plavuizen lukraak verdelen, zoals dat toevallig uitkomt.

In een tuintje met ongunstige ligging, waar gras slecht groeit en een bodembedekkende beplanting te kostbaar zou worden, kan ook het hele middenstuk met deze baksteen en plavuizen worden belegd. De warme, rode kleur van de steen wisselt steeds, wordt donkerder met regen, terwijl mos na enige tijd de voegen vult en daardoor het patroon wordt geaccentueerd. Enkele zaadjes van Alyssum benthami komen snel tot ontwikkeling en vormen dichte, witte kussentjes, die hier en daar de steen bedekken. Soms, op een zonnig plekje, ligt een wonderlijke bloem van de éénjarige Mezembrianthemum plat op de steen, wijd open te stralen, of fleuren de schelle kleuren van Portulacca het hele tuintje op.

Een klein vijvertje kan het hart van deze ruimte vormen, een glanzende, lichte cirkel, doodstil als een blinkend oog.

MIEN RUYS
De Telegraaf van zondag 16 juni 1940