Mijn tuin en de vogels

Na maandenlange afwezigheid keer ik terug naar mijn tuin. Ik stap uit de auto die me brengt en blijf dan even doodstil staan, luister en het eerste wat ik zeg is: "hoor! de vogels”. Daarna pas kijk ik om me heen in mijn tuin.

Vrienden komen me welkom heten en we zitten op het terras en praten. Ik merk dat hun woorden niet tot me doordringen en roep dwars door iemands ontboezemingen heen: "kijk een gekraagde roodstaart, zag je dat? Als een bliksemflits schoot hij weg'’. Dan kabbelt het gesprek weer voort. Als iedereen weg is kan ik rustig om me heen kijken en wat ik dan opmerk is een pimpelmees die on­rustig heen en weer wipt in de els waarin een nestkastje hangt. De eenzaamheid is opeens verstoord. Gelukkig duikt hij na een poosje stiekum naar binnen.

De volgende morgen word ik om goed vier uur wakker door een paar doordringende noten uit het aangrenzende bos. Even later volgen wat hogere ijle geluidjes en dan barst het koor los. Wanneer het gezang begint af te zwakken schettert boven alles uit de winterkoning. Nooit eerder.

Zit ik weer op mijn terras en kijk naar mijn beide nestkastjes, dan zie ik voor het vlieggat van het kastje dat hangt in de Metasequoia een bonte vliegevanger met zijn staart gedrukt tegen het hout Snel komt de pimpelmees en verjaagt hem woedend. Telkens gaat die mees van het ene tehuis naar het andere in een poging ze beide te bezetten. Pas als hij zijn nest heeft ingericht en geen tijd overhoudt laat hij de indringer zijn gang gaan.

De eiken die altijd laat zijn beginnen uit te lopen, het riet langs de sloot vertoont de eerste groene puntjes in een zee van speenkruid en ik krijg oog voor wat er bloeit in de tuin. Meteen word ik afgeleid want op de nog kale grond tussen de borderplanten scharrelt een klein donker vogeltje: de heggemus. Soms klinkt een engelachtig klein liedje uit hem op. Ik vermoed dat hij zijn naam eer aan wil doen en inderdaad in de Thujahaag nestelt.

Over de tegels komt een lichtblauw waas van ereprijs en de wolfsmelk maakt haast. Boven in de top - op het allerhoogste puntje van de Metasequoia - zit een kleine vogel met een lichte, iets geel getinte buik. Wie is dat? Ze lijken zoveel op elkaar; Tjif-tjaf, tuinfluiter? Ik mag van tuinen en planten wat afweten, van vogels weet ik eigenlijk niets, al ben ik meer dan 50 jaar lid van de Vereniging tot bescherming van vogels. Nee, nu ik hem hoor weet ik het. Het is de fitis. Een liedje, een hele toonladder omlaag, daar vergis je je niet in. Uren, dagen lang zingt hij en dan opeens is hij weg. Ik denk dat hij riep om een partner en daar nu mee is vertrokken; hij laat zich althans niet meer horen. Wat ik wel hoor zijn de schol­eksters. Daar komen ze aan, kijvend en scheldend op hun weg van de oevers van de Vecht naar de meeuwenkolonie in Drenthe.

Ik ben heel blij als ik de koekoek langs zie gaan met zijn gestrekte rug en zijn rare nolle echo-roep. Later lijkt hij net gek geworden. Urenlang klinkt het onafgebroken.
Even - uitgeput - stopt hij en dan hoor ik in die pauze de wielewaal. Zou hij dit jaar blijven en nestelen of alleen maar verder gaan? Ik heb vele zorgen. Achter het huis is een apart bosje met berken, bramen en brandnetels. Het paradijs voor de nachtegaal. Sinds jaren komt hij niet meer. Zouden de Italianen hem hebben opgegeten?

Mijn leven speelt zich deze zomer­maanden af in de tuin. Ik lig in een luie stoel en kijk omhoog in de lucht. Meeuwen maken grote kringen boven mijn hoofd. Ik suf wat, maar opeens ben ik klaar wakker. Wat doen die meeuwen daar? Ik vermoed het en kijk nu naar de tegels van het terras en ja! Tussen de naden wriemelt het en dan komen de vliegende mieren er uit te voorschijn bij tientallen, bij honderden. Alles trilt van de doorzichtige vleugels en bevrijd stijgen ze omhoog, verrukt de hemel tegemoet maar de hongerige meeuwenbekken in.

Gelukkig ook een vrolijker noot: de rietzanger. Die keuvelt urenlang tot in de nacht maar verveelt nooit. Dan zit hij hier, dan daar. Juist als het riet langs de sloot op hoogte is en je hem bijna was vergeten is hij er weer.

Soms hoor ik tegen de avond angstig gepiep en ik ren erop af, handen klappend en roepend tot opeens een grote witte kat uit de oever opduikt. Ik gillen en schreeuwen, de kat doodsbenauwd weg­rennend. Nee, het leven met vogels is niet altijd leuk. Dan weer roepen de merels me bij zonsopgang uit mijn bed. Wat is het nu weer? Een ekster, een vlaamse gaai of weer die rot-kat? Het is alsof de vogels weten dat ik hun jongen wil beschermen en ze me waarschuwen.

O mijn vogeltjes, mijn vogeltjes.

Ontwerp voor een vogelbos

Willen we de vogels horen zingen, willen we ze van dichtbij kunnen bespieden dan moeten we daar iets tegenover stellen. We moeten ze dan schuilplaatsen ver­schaffen om te nestelen, ze beschermen tegen katten en ze in tijden van nood voeren.

Wie ruimte heeft doet er daarom goed aan een vogelbosje aan te leggen. Zo’n bosje heeft meerdere functies: het vormt een windscherm, brengt luwte en kan een verloren hoek zin geven. Is het bos eenmaal aan de groei dan vraagt het weinig onderhoud.

Hagen zijn ideaal voor vogels om hun nest in te bouwen en groenblijvende compact groeiende coniferen beschermen ze vooral in de winter tegen kou. Besdragende heesters zijn nodig voor voedsel en doornige struiken moeten de loerende kat weren. Hier en daar een dichte onderbeplanting van klimop en bonte dovenetel geeft ze gelegenheid om daarin rond te scharrelen.

Maar het bosje is er ook voor ons eigen plezier. Vanaf een zitplek op het zuiden, omheind door een met klimplanten begroeide palissade kunnen we in alle rust de vogels leren kennen. De bomen die we kiezen mogen geen zwaar wortelgestel hebben want dat zou de groei van de besdragende heesters belemmeren Daarom zijn ondiep wortelende berken ongeschikt.

Het is natuurlijk mogelijk een dood­gewoon stukje bos te planten waarin voor de vogels al genoeg valt te beleven, maar als we er ook zelf van willen genieten dan maken we een gevarieerdere aanleg.