„Als je geen plezier hebt in een natuurtuin moet je er niet aan beginnen”

ledereen wil natuurlijk wel een huis met een tuin. Een tuin heeft toch altijd ergens nog een aanrakingspuntje met het paradijs. Hoe oud is het begrip tuin? Men zegt van drieduizend jaar vóór Christus. Toen werden in Mesopotamië, hartje woestijn, in die grote droogte de eerste palmbomen gekweekt. En als goden vereerd.

Hele oude bomen zijn nóg altijd vererenswaard. En nu niet alleen om het respect dat het geweld van hun groei inboezemt maar ook omdat ze als grote zuiveraars enorme hoeveelheden zuivere zuurstof de door walm verpeste lucht inzenden.

Honderden vierkante meters groen loof van zo'n boom in de zomer betekenen een heel belangrijke schoonmaak van veel vuile damp. Hoe nodig die oude bomen worden geacht bewijst het toenemende werk voor de „boomchirurg", die deskundig uit oude bomen zieke en rotte plakken wegsnijdt om de boom te behouden. Vakmanswerk waarvoor men eerst advies kan vragen aan een tuindeskundige, want het is een dure operatie.

Onderhoud

Een tuin bezitten betekent hem onderhouden. Dat onderhoud moet in deze tijd van schaarste aan tuinlieden zo gemakkelijk mogelijk zijn en er zoveel mogelijk op gericht het zelf aan te kunnen. Hoe pakt men dat aan, hebben we gevraagd aan onze autoriteit op gebied van tuinaanleg, tuinarchitecte Mien Ruys, die 's winters in Amsterdam aan de Amstel woont en 's zomers in Dedemsvaart bij haar proeftuin.

„Er zijn twee categorieën tuinen", zegt ze: „de statustuin en de natuurtuin van de liefhebber. De stadstuin is de keurige maar nogal steriele tuin waarin vooral kleurige eenjarige planten worden gezet en na hun bloei vervangen door andere. De tuin is te zien vanaf de weg. Tuinlieden houden planten en gazons perfect in orde. De tuin van de liefhebber, afgesloten van de weg, wordt, met vooral blijvende begroeiing, zo aangelegd, dat er weinig onderhoud aan is. Geen gazons die gemaaid moeten worden maar grint-tegels waar mos groeit tussen de naden. Vroeger legde ik de tegels met twee centimeter tussenruimte, sinds de naaldhakken is dat anderhalve centimeter geworden, want ze bleven er in steken.

Stadstuintje

Bij de tuin van de liefhebber ga je uit van de natuur ter plekke, tijd tegen stoelen inplaats van naar groen en bloemen. Het zitje kun je beter maken tegen een blinde muur."

Bron van kijk-plezier is een vogelbadje in de tuin. „In Dedemsvaart in de proeftuin hebben we een vogelbad met spuitend fonteintje. De vogels drinken ervan in de vlucht."

Steriel

Juweeltjes van stadstuintjes zijn er. Maar wie is zo gelukkig er een te bezitten? En wat hebben stadse flatbewoners als tuin? Een gemeenschappelijke in het beste geval, of een groenstrook, of helemaal niets. „Met onze hoogbouw hebben we vergeten het groen mee op te trekken", zegt Mien Ruys.

„Het kan wel, met trapsgewijs telkens een woning en een tuintje. In Zwitserland en ook in Denemarken en Zweden doen ze het, maar het kost geld. En met onze premiebouw moet er altiid op de cent en de centimeter gekeken worden. Hemelbouw reikt hoog boven de boomkruinen uit. De bewoners hebben geen band meer met groen en bloei, en de balkons zijn dikwijls te klein of te tochtig. Of de deur gaat naar buiten open wat het moeilijk maakt om er potten en bakken te zetten. Toch zou van een balkon, goed afgeschermd, een soort plantenkastje gemaakt kunnen worden voor wie er liefhebberij in heeft."

De architect die de woning bouwt kijkt meestal meer naar binnen dan naar het verbindend contact met buiten, eventueel dus de gemeenschappelijke tuin. Moeilijk om die niet steriel te maken. Zo'n tuin van iedereen is van niemand echt. Niemand voelt er zich echt mee verbonden. Een leuk experiment is de gemeenschappelijke tuin in een bejaardencentrum in Hoorn, waar iedereen het stukje tuin voor het eigen huis zelf verzorgt. En dat is ineens heel iets anders dan er alleen maar naar kijken.

Experimenten

Het gaat er bij de algemene tuin om, dat de bewoner* wezenlijk de weldaad ondervinden van het groen om zich heen, er de „groene" lucht opsnuiven, de rust die van groeiende planten uitgaat, op zich laten inwerken. Maar onvan de grond, de aanpassing aan het natuurlijk milieu: bos, hei, duin. Kleur is altijd aan te brengen met bloeiende planten in sierpotten. Wieden en snoeien moet natuurlijk wel gebeuren in zo'n natuurtuin, en wie er geen plezier in heeft, moet er niet aan beginnen. Maar er zijn ook mensen die bezeten van hun tuin raken.

Overal is altijd een tuin mogelijk. Op het kleinste, onooglijke plekje waar een stadstuin moet komen kun je veel bereiken met kleine hoogteverschillen. Een plek uitgraven, tot vijvertje, een eindje verder met die grond de bodem ophogen." Van deze tuin-architecte is de vondst, nu algemeen overgenomen, om oude spoorbiels te nemen als opstap voor de verhoging. Dat harde oude hout past heel natuurlijk bij alle begroeiing. Bejaarden die in hun tuin bezig zijn kunnen er op zitten terwijl ze wat prutsen of wieden.

De tuin die als het ware vanuit de kamer via een glaswand een overgang vormt van binnen naar buiten, vindt Mien Ruys in ons klimaat niet zo aangenaam. Dan liever een patio. „Ik raad ook altijd aan het „zitje" buiten op het terras niet te maken bij het kamer-raam want dan kijk je aldanks vele experimenten om wat „natuur" in te bouwen in de stenen woonblokken, is de ideale oplossing nog lang niet gevonden. In een ideaal lijkende ingesloten tuin binnen een woonblok, met zitbanken tussen halfhoge bloeiende struiken, blijkt dat de bewoners toch bij hun eigen ingang blijven zitten. Een met cirkelvormige dikke haag omsloten rozentuin ligt net iets te ver van het woonblok om de bewoners het gevoel te geven ermee verbonden te zijn.

Wat kinderspeelterrein betreft is het volgens Mien Ruys, die er veel ervaring mee heeft, het beste om het zo te doen: voor de kleintjes een speeltuintje met zandbak — niet te groot want dan maken de grotere kinderen zich ervan meester — in de bloementuin, dan is de moeder, die daar zit te lezen of te breien, vlakbij. Voor de grotere kinderen zo dicht mogelijk in de buurt, een ruig stuk rommelig speelterrein. Als ze zich daarop kunnen uitleven wordt de tuin tenminste niet vernield.

Uit: De Tijd van 27 maart 1970